Weet wat er op uw land komt!

De spreiding in mestsoorten kan benut worden om differentiatie aan te brengen tussen percelen. Door de mestsoort af te stemmen op het gebruik van het perceel, zoals beweidingspercelen, extensievere percelen (voor weidevogels) en maaipercelen. Beter voor de benutting van de mest en de kringloop, maar ook voor de gezondheid van de veestapel! In het kader van de Proeftuin Krimpenerwaard werd daarom op ruim 40 melkveebedrijven de mest samenstelling geanalyseerd. Wat blijkt? Dit loop ver uiteen, tot wel 200 %.

Hoe snel werkt de mest?

Om op maat te bemesten, is vooral het stikstofgehalte in de drijfmest van belang om te weten. Niet zozeer voor de drijfmest zelf, maar voor de kunstmest die daarop volgt. Als er 30 kuub per hectare wordt uitgereden, al dan niet verdund met water, is het goed om te weten wat er in die 30 kuub aan stikstof aanwezig is en welk deel hiervan op korte termijn te benutten is. Oftewel: hoe snel werkt deze mest?

In figuur 1 zien we per monster de hoeveelheid totale stikstof in kg per ton drijfmest en de hoeveelheid snel beschikbare stikstof (N-NH3) per ton drijfmest. We zien dat er een spreiding is van 2,5 tot 5 kg N per ton drijfmest. Bij een gift van 30 ton drijfmest per hectare geeft de ene boer dus 60 kg N stikstof meer dan een ander!

Grote verschillen

Voor een voorjaarsgift gaat het vooral om de hoeveelheid snel beschikbare stikstof, ofwel de N-NH3. Ook deze varieert sterk: van 0,4 tot wel 2,1 kg stikstof per ton. De gemiddelde spreiding (zie grafiek) is circa 1,2 kg N-NH3 per ton mest. Bij een voorjaarsgift van 30 ton drijfmest per hectare heb is er dus een verschil van 30 x 1,2 kg per ton, ofwel 29 kg stikstof. Met een gemiddelde benutting van 80 procent brengt de ene boer dus 29 kg netto stikstof meer of minder op het land aan dan zijn collega.
Uitgedrukt in kunstmest, bijvoorbeeld KAS, is dat 110 kg KAS per hectare die dan voor eenzelfde opbrengst extra gegeven of juist NIET gegeven hoeft te worden. Vooral in het voorjaar is dit belangrijk om rekening mee te houden. Later in het jaar blijft dit effect merkbaar. Als de mestgift niet afgestemd wordt, levert dit een partij ruwvoer met een ruw eiwitgehalte dat niet aansluit op de behoefte van de veestapel.

Veegezondheid

Naast de stikstof varieert de kalium per ton drijfmest ook enorm (figuur 2). De verschillen lopen uiteen van 3,1 kg per ton tot 7,6 kg. Een verschil in een voorjaarsgift van 120 kg kalium. Bij zulke rijke mest is het belangrijk rekening te houden met de mestgift om problemen met de veegezondheid te voorkomen. Zeker bij percelen die een rijke Kali-toestand hebben en dit ook nog eens in een goed opneembare vorm aanwezig hebben.

Mest die rijk is aan kalium (meer dan 5,5 kg per ton) geeft voor weiden te veel kalium. Koeien krijgen hierdoor o.a. dunne mest en de algehele stofwisseling van de koe wordt meer onder druk gezet. Ook maaisneden kunnen deze hoeveelheid moeilijk verwerken. Gevolg is dat de kuil hoge kaliumwaarden krijgt van 40 gram per kg droge stof en hoger. Vooral bij grasrijke rantsoenen is er risico op gezondheidsproblemen. Zowel bij het melkvee als ook bij het droogvee en in de periode van opstart na afkalven.

Conclusie

Het is raadzaam om partijen mest te laten onderzoeken. Breng bij de aanwending ook de nodige differentiatie aan binnen het bedrijf en tussen percelen, om zo goed mogelijk bij de behoeften aan te sluiten.

Heeft u een afwijkende mestsamenstelling, probeer dan ook te achterhalen waar dit vandaan komt. Excuses verzinnen lukt in de regel makkelijk, maar de bron achterhalen is zeker zo nuttig!
Neem voor meer informatie contact op met Sjon de Leeuw (PPP-Agro Advies), c.de.leeuw@ppp-agro.nl of tel. 06-53427235.